Begin met lezen

07.20 Willem van Dijk
Op de fiets, in Amsterdam

Het is de koudste novemberochtend die Willem zich kan herinneren. En de donkerste. Alleen aan het aantal mensen dat op de been is kun je merken dat het dag is. Terwijl hij fietst probeert Willem de mouwen van zijn grijze capuchonjas om zijn nu al dode vingers te trekken. Zijn tenen prikken van de kou.
Als hij Max’ straat in rijdt, ziet hij zijn beste vriend van een afstandje al zitten. Onderuitgezakt onder een lantarenpaal op de stoep. Zijn Ajax-muts tot net boven zijn ogen, koptelefoon op zijn oren, jas open. Idioot natuurlijk, bij min vijf.
Willem laat zijn fiets vlak voor Max’ voeten tot stilstand komen en schuift de koptelefoon naar achteren.
‘Klaar?’
Max kijkt op en duwt de koptelefoon in zijn nek. ‘Natuurlijk.’ Maar hij maakt geen aanstalten om op zijn fiets te stappen.
‘Kom dan.’
‘De trein gaat nog lang niet.’
Willem stapt van zijn fiets. Het is inderdaad nog te vroeg.
‘Waarom zit je al buiten?’
Max snuift de ijskoude lucht diep in zijn longen. ‘Lekker fris.’
‘Doe normaal.’
‘En mijn broers zijn binnen,’ zegt Max. ‘Dan kun je niet vrijuit praten.’ Ongeduldig klopt hij op de stoep naast zich. ‘Nou, ga zitten.’
Willem laat zich naast Max op de stoep zakken en zet zijn rugzak naast zich neer. Even is er niks te horen behalve hun ademhaling. Willem bestudeert de wolkjes die voor zijn gezicht verdampen. Hij weet precies waar Max op wacht.
‘Luister Max… We gaan zo dus naar Den Haag.’
Max gaat rechtop zitten en kijkt hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘En…’ De woorden blijven plakken op Willems tong. Waarom heeft hij het niet al weken geleden gezegd? Waarom is hij te schijterig om uit te spreken wat hij denkt? Hij haalt zijn hand door zijn blonde stugge haar en zoekt naar woorden.
Max geeft hem een duw tegen zijn schouder. ‘Het maakt me echt niet uit wat we gaan doen. Ik bedoel, alles beter dan school, toch?’
Willem haalt diep adem. ‘Oké, dus je zweert dat je meegaat?’
‘Ja, hèhè.’
‘Ook als je het belachelijk vindt?’
Max grinnikt. ‘Zelfs dan. Vertel nou maar.’
‘Goed.’ Daar gaat-ie dan. ‘Je weet dat mijn vader be-
zig was met een verhaal, de nacht dat hij… dat hij…’ ‘Dat hij verongelukte,’ vult Max in.
Willem knikt. ‘Dat verhaal ging over kernafval. Kijk.’
Uit zijn achterzak haalt hij het rode notitieboekje van zijn vader, Willem had het gevonden tussen de spullen die uit het autowrak waren gekomen en had het meteen in zijn zak gestoken. Los van wat kleine brandplekjes was het boekje ongeschonden. Hij bladert door naar de laatste bladzijde.
‘Kun je dat lezen?’ Max wijst naar het priegelige handschrift van Willems vader.
‘Tuurlijk, maar ik ben wel een van de weinigen.’ Willem wijst naar de woorden boven aan de bladzijde. ‘Afvalspecificaties opvragen, staat hier. Dit is een van de laatste dingen die hij heeft opgeschreven in de nacht van zijn dood. Ik heb het opgezocht, afvalspecificaties blijken lijsten te zijn waarop staat wat er met kernafval gebeurt.’
‘Oké,’ zegt Max.
‘Vandaag gaat iemand in de Tweede Kamer een vraag stellen over die specificaties,’ gaat Willem door. ‘Daarom wil ik naar Den Haag.’
Max blijft hem zwijgend aankijken.
‘Dat was het.’
‘O.’ Max krabt aan zijn muts.
Willem durft zijn vriend niet aan te kijken. Het is niet
het hele verhaal. Nog niet eens het halve.
‘Ik heb de chef van mijn vader gebeld en gezegd dat
ik vandaag de laatste spullen kom ophalen. Er zit nog wat in het archief van hem. We mogen dan vast wel mee naar de Tweede Kamer voor het vragenuurtje.’ Willem friemelt aan het elastiekje dat aan het boekje vastzit. Max kijkt naar zijn schoenen.
‘De woorden in dit boekje zijn de laatste die ik nog van hem heb,’ zegt Willem. ‘Het begin van zijn laatste verhaal.’ Hij slaat de bladzijde om. Het witte vel staart hem vragend aan. Misschien klopt zijn vermoeden helemaal niet. Misschien was het echt niet meer dan domme pech.
Max gaat staan en rekt zich uit. ‘Mijn kont is bevroren.’ Hij pakt Willems tas van de stoep en trekt Willem overeind. ‘Dacht je echt dat ik niet mee zou gaan?’ Hoofdschuddend maakt hij zijn jas dicht. ‘Als het mijn vader was, zou jij toch ook met mij meegaan?’ Hij slingert Willems tas over zijn schouder. ‘Au.’ Max wrijft over de plek waar de tas neerkwam. ‘Wat zit hier eigenlijk in?’
‘Mijn laptop,’ antwoordt Willem. ‘En wat andere dingetjes. Laat ik je straks wel zien in de trein.’ En dan vertel ik je alles, denkt hij erbij. Echt.

07.43 Benjamin van Weelde, minister van economische zaken
Thuis in Wassenaar

Benjamin van Weelde staat voor de spiegel in de gang van zijn imposante woning. Hij glimlacht breed naar zichzelf. Een rij rechte witte tanden komt tevoorschijn. Hij ziet er goed uit. Fantastisch zelfs. Je zou nooit zeggen dat hij bijna zeventig is. Met zijn staalblauwe ogen en zijn regelmatige gezicht heeft hij iets weg van een ouderwetse filmster.
Maar ziet hij er ook betrouwbaar uit? Dat is vandaag veel belangrijker. Vanmiddag presenteert hij de plannen voor vier nieuwe kerncentrales. Hij kantelt zijn hoofd van links naar rechts. Hij is grijs, dat helpt. En hij is netjes gekleed. Niet erg modieus, maar ook dat is vandaag juist goed. Als minister van Economische Zaken moet hij degelijkheid en veiligheid uitstralen. Hij kijkt naar zijn das.
‘Maggie?’ roept hij. Zijn vrouw verschijnt boven aan de trap.
‘Weet jij waar mijn andere rode das is? Die bordeauxkleurige?’
Ze zweeft de trap af. Hij ziet er goed uit, maar zij is van een zeldzame schoonheid. Ze is ook jaren jonger.
‘Deze?’ vraagt ze. Tot zijn verbazing bungelt de das al over haar arm. ‘Ik dacht wel dat je je zou bedenken. Kom maar. Ik doe het wel even.’
Ze draait hem naar zich toe. Haar bloemige geur geeft hem een licht gevoel. Hij ademt diep in. Ze ruikt naar het parfum dat ze droeg toen hij haar zes jaar geleden voor het eerst ontmoette. Ze werkte bij de televisie en hij was meteen verkocht geweest. Het leeftijdsverschil en het feit dat hij toen met een ander getrouwd was, waren details vergeleken bij het overweldigende gevoel van verliefdheid. Hij moest en zou haar hebben. Eindeloos had hij haar het hof gemaakt, zonder resultaat. Tot de vorige verkiezingen. Hij glimlacht bij de herinnering. Hij was benoemd tot minister, maar veel belangrijker, zij was voor hem gezwicht. Hij had meteen een nieuw huis gekocht, waar zij een thuis voor hen had gemaakt. En hij was een nieuw leven begonnen. De beste beslissing ooit.
‘Zo goed?’ Ze draait hem terug richting spiegel, maar blijft achter hem staan. Met een hand strijkt ze over zijn gefronste voorhoofd. ‘Wat is er, Benjamin?’
Hij trekt zijn wenkbrauwen omhoog.
‘Is het die vraag van Manuels?’ Ze was goed op de hoogte.
Van Weelde zucht. ‘Ja,’ geeft hij toe. ‘Uitermate onhandig dat die snuiter daar vandaag mee komt. Maar dat zal juist wel zijn bedoeling zijn.’
‘Het valt vast mee. Jij bent zo goed in de Tweede Kamer.’ Ze geeft hem een zoen op zijn wang en verdwijnt richting keuken.
Van Weelde kijkt nog eens in de spiegel en ziet de diepe frons in zijn voorhoofd terugkomen.
Het is veel meer dan onhandig natuurlijk. Het is buskruit. Op zich ongevaarlijk, maar een klein vlammetje erbij en boem! Uitgerekend vandaag. Hij had een hartverzakking gekregen toen hij de vraag op de rol had zien staan.
Hoe is het mogelijk? Staalmeesters had nog zo gezegd dat het geregeld was. En als Staalmeesters zoiets zegt, dan kun je er gif op innemen dat dat zo is. Maar hoe komt Manuels er dan bij die vraag te stellen?
Van Weelde hoort het portier van een auto dichtslaan. Voetstappen knarsen over het grind. Zijn chauðeur. Van Weelde werpt nog een blik in de spiegel. De pers heeft een neus voor angstzweet. Hij glimlacht weer naar zichzelf. Overtuigend. Zelfs zijn ogen lachen mee.
Hij trekt de deur open en loopt met zijn twee zware aktetassen zijn chauðeur tegemoet. ‘Goedemorgen,’ roept hij. ‘Glad op de weg?’

08.30 Willem en Max
In de trein naar Den Haag

‘Heb je een nieuwe trui?’ fluistert Max. Ze staan half tegen elkaar, half tegen een van de vierzitbankjes aangeleund. Er is geen plek meer om te zitten. Max moet zich aan Willem vasthouden als de trein schommelend station Leiden verlaat. Het is stil in de coupé.
‘Van mijn vader,’ fluistert Willem terug. Hij plukt onwennig aan de zachte lichtblauwe wol. ‘Om er een beetje netjes uit te zien.’
Max kijkt omlaag naar zijn eigen witte T-shirt. ‘Dat had je ook wel eens mogen zeggen.’
‘Ja, sorry.’
Max haalt zijn schouders op. ‘Ik heb niks netjes. Dus het had niet veel uitgemaakt.’ Hij kijkt naar zijn laaghangende broek. ‘Dit kan toch wel?’
‘Tuurlijk.’
‘Hé, Willem?’ Willem kijkt op. Max noemt hem nooit zo. Altijd Wil. Tenzij hij iets over zijn vader gaat vragen.
‘Je doet het weer.’
‘O ja.’ Max bijt op zijn lip. ‘Het gaat vanzelf… Hé, Wil.’ ‘Ja?’
‘De werkspullen van je pa werden toch al een paar da-
gen na zijn dood bij jullie afgeleverd?’
Max was erbij geweest toen er een doos gekomen
was. Zoals hij er de hele tijd was geweest die eerste weken. Willem had het niet overleefd zonder hem. In de doos hadden koðemokken gezeten en fotolijstjes en papieren. Niks bijzonders. Zijn moeder had het niet aangekund om de spullen te bekijken, dus hadden zij het gedaan. Het meeste stond nu op zolder.
‘Dit is wat anders,’ zegt Willem. ‘Op de redactie zijn ze het archief aan het digitaliseren. De originelen mogen weg. De chef mailde of mijn moeder het nog wilde bekijken, omdat er een hoop papieren van mijn vader in zaten.’
‘Niet dus.’
‘Nee, tuurlijk niet.’ De dood van Willems vader had zijn moeder verlamd. Zelfs haar mail bekeek ze niet meer, dus deed Willem het voor haar. Het mailtje van de chef had hij aan zijn moeder voorgelezen en vervolgens had ze de hele avond als een zombie op de bank gezeten. Daarna was ze er nooit meer over begonnen. Het mailtje bleef onbeantwoord. Tot gisterenavond. Mijn zoon komt morgenochtend de laatste papieren van Cees bekijken, had Willem teruggeschreven. Het was kort dag, maar de chef had het gelukkig goed gevonden.
‘Trek je het wel, om dat archief te zien?’ vraagt Max.
Willem denkt na. ‘Ja, geen probleem.’ Hij bukt zich en graaft onder de jas van Max naar de rugzak. Ik heb er zelfs zin in. Het zijn natuurlijk maar oude papieren uit een archief. Maar het zijn dingen van mijn vader die ik nog niet ken. Dan is het toch net of hij er nog een beetje is.’ Willem trekt zijn laptop uit de tas en drukt hem in Max zijn handen.
Max doet alsof hij bezwijkt onder het gewicht. ‘Gast, jij moet echt een nieuwe.’
Willem grinnikt. ‘Vertel mij wat.’ Hij haalt een apparaatje uit de tas en houdt het omhoog.
‘Wat is dat?’
‘Een dictafoon. Mijn vader gebruikte hem om interviews op te nemen.’ Jammer genoeg staat de stem van zijn vader er niet meer op. Kennelijk had hij alles gewist vlak voor hij verongelukte.
Willem drukt op de recordknop. ‘Wie gaan we interviewen in Den Haag?’ Hij houdt het apparaat bij Max’ mond.
Max denkt na. Zo lang dat Willem maar weer op de stopknop drukt.
‘Laat maar.’ Hij stopt het apparaat terug in de tas. ‘Ik heb nog wat.’ Hij doorzoekt het voorvakje. Waar is dat ding? Hij weet zeker dat hij het heeft meegenomen.
‘Ga je daar serieus mensen mee interviewen?’ vraagt Max.
Willem haalt zijn schouders op. ‘Ik wilde kijken of ik die man die de Kamervraag over kernafval gaat stellen kan spreken. Ernst Manuels.’
‘Hij gaat toch geen vragen beantwoorden van een of andere jonge gast die hij nog nooit heeft gezien.’
‘Wel als ik zeg dat ik van de schoolkrant ben.’
‘Denk je?’
Willem kijkt hem aan. ‘Geen idee eigenlijk. Kijk eens.’
Hij houdt een kaartje ter grootte van een bankpasje omhoog.
‘Tweede Kamer der Staten Generaal. Toegangspas van Cees van Dijk. Werkt die nog denk je?’
‘Dat hoop ik.’
Buiten heeft het donker plaatsgemaakt voor een zachtroze kleur. ‘Willem?’ zegt Max na een tijdje. ‘Ik denk dat je vader echt trots op je zou zijn. Dat je zijn verhaal gaat afmaken enzo.’
Max meent het. Willem hoort het aan de manier waarop hij zegt. Hij slikt. ‘Max, ik moet je nog wat vertellen.’ Het is eruit voor hij erover na kan denken. Maar hij moet het zeggen.
‘Je weet nog steeds niet wat de belangrijkste reden is dat we naar het Binnenhof gaan.’ De trein komt langzaam tot stilstand bij station Den Haag. Willem zegt zo zacht dat niemand behalve Max het kan horen: ‘Ik denk dat mijn vader vermoord is.’

Copyright 2013 Jacobine de Brauw